hand
Français
Étymologie
- (Date à préciser) Abréviation de handball.
Nom commun
hand (h aspiré)\ɑ̃d\ masculin (pluriel à préciser)
- (Familier) Handball.
Mais avant cette heure de blabla très intéressante, Jacob avait appelé le président du comité de hand.
— (Jean Claude Hutteau, Alice Demarsat, À la conquête des poteaux, 2011)Les shemaghs, c’est un type de keffieh que Didier et son acolyte Bertrand Roiné (ancien champion du monde de hand) ont décidé de décliner aux couleurs de toutes les nations présentes à la Coupe du monde.
— (journal 20 minutes, édition Paris-IDF, 25 novembre 2022, page 18)À la base, mon frère voulait faire gardien de foot, mais il a découvert le hand à l’école, comme moi, se souvient Nassim Bellahcene, qui joue en deuxième division à Frontignan.
— (journal 20 minutes, édition Paris-IDF, 26 janvier 2024, page 13)
Traductions
- → voir handball
Prononciation
- France (Paris) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- France (Lyon) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- Paris (France) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- Somain (France) : écouter « hand [Prononciation ?] »
Afrikaans
Prononciation
- Afrique du Sud (Johannesbourg) : écouter « hand [Prononciation ?] »
Anglais
Nom commun
| Singulier | Pluriel |
|---|---|
| hand \ˈhænd\ |
hands \ˈhændz\ |
A left hand.
hand \ˈhænd\
- (Anatomie) Main.
- (Horlogerie) Aiguille.
- (Poker) Main.
- Coup de main.
I need a hand, could you please help me?
- J’ai besoin d’un coup de main, pourrais-tu m’aider s’il te plaît ?
Dérivés
- by hand (« à la main »)
- first hand (« de première main »)
- free hand (« carte blanche »)
- give a hand (« donner un coup de main »)
- handbag (« sac à main »)
- handful (« poignée »)
- handcrafted (« artisanal »)
- handgun (« arme de poing »)
- handheld
- handhold (« prise »)
- handmade (« à la main »)
- handshake (« poignée de main »)
- handstand (« équilibre, ATR »)
- freehand (« à main levée »)
- give a helping hand (« donner un coup de main »)
- helping hand (« coup de main »)
- left-hand (« du côté gauche »)
- left-handed (« gaucher »)
- on the one hand (« d’un côté »)
- on the other hand (« d’un autre côté »)
- right-hand (« du côté droit »)
- right-handed (« droitier »)
- second hand (« de seconde main »)
- shake hands (« serrer la main »)
- wash one's hands (of something) (« s'en laver les mains »)
- brought up by hand (nourri au biberon)
Proverbes et phrases toutes faites
- a bird in the hand is worth two in the bush (« un tiens vaut mieux que deux tu l’auras »)
- don't bite the hand that feeds you (« ne mords pas la main qui te nourrit »)
- idle hands are the devil’s workshop
Verbe
| Temps | Forme |
|---|---|
| Infinitif | to hand \ˈhænd\ |
| Présent simple, 3e pers. sing. |
hands \ˈhændz\ |
| Prétérit | handed \ˈhæn.dɪd\ |
| Participe passé | handed \ˈhæn.dɪd\ |
| Participe présent | handing \ˈhæn.dɪŋ\ |
| voir conjugaison anglaise | |
Prononciation
- Grande-Bretagne (Londres) : écouter « hand [hand] »
- États-Unis (Californie) : écouter « hand [heənd] »
- France (Paris) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- Suisse (Genève) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- (Région à préciser) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- États-Unis (Los Angeles) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- Royaume-Uni (Écosse) : écouter « hand [Prononciation ?] »
- Texas (États-Unis) : écouter « hand [Prononciation ?] »
Voir aussi
- hand sur l’encyclopédie Wikipédia (en anglais)
Néerlandais
Nom commun
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | hand \ɦɑnt\ |
handen \'ɦɑndə(n)\ |
| Diminutif | handje \'ɦɑndʲə\ |
handjes \'ɦɑndʲəs\ |
hand \ɦɑnt\ féminin/masculin
- (Anatomie) Main.
Iemand de hand schudden.
- Serrer la main à quelqu’un.
Van de hand in de tand leven.
- Manger les sous à mesure.
Met een wapen in de hand.
- L’arme au poing.
Uit de hand.
- De gré à gré.
Van hand tot hand.
- De la main à la main.
Ter hand stellen.
- Remettre, confier.
- (Sens figuré) Iemand een handje helpen.
- Donner un coup de main à qn., prêter la main à qn.
- (Sens figuré) Iemand de helpende hand bieden.
- Prêter main-forte à quelqu’un.
- (Sens figuré) Wat is er aan de hand?
- Qu’est-ce qui se passe ?
- (Sens figuré) Niets aan de hand.
- Rien de spécial.
- (Sens figuré) Er is niets aan de hand.
- Y a pas de lézard.
- (Sens figuré) Voor de hand liggen.
- Être évident.
- (Sens figuré) De handen van iemand aftrekken.
- Se tirer des pattes de quelqu’un.
- (Sens figuré) Hij heeft een regering naar zijn hand gevormd.
- Il a constitué un gouvernement à sa main.
- (Sens figuré) Hand erop!
- Topons là !
- (Droit) De dode hand.
- La mainmorte.
Dérivés
- aan de hand
- achterhand
- alien-handsyndroom
- allengerhand
- ankerhand
- backhand
- behendig
- beterhand
- bijdehand
- blootshands
- bovenhand
- broederhand
- derdehand
- derdehands
- eigenhandig
- eerstehands
- forehand
- gewapenderhand
- goederhand
- hand-en-spandiensten, hand- en spandiensten
- hand-out
- handaanbeeld
- handaandrijving
- handalfabet
- handappel
- handarbeid
- handarbeider
- handatlas
- handbad
- handbagage
- handbak
- handbal
- handballen
- handbediening
- handbeen
- handbeentje
- handbeitel
- handbel
- handbereik
- handberrie
- handbeweging
- handbibliotheek
- handbieding
- handbijbel
- handbijl
- handbike
- handblusapparaat
- handblusser
- handboei
- handboek
- handboog
- handboom
- handboor
- handboord
- handboormachine
- handborstel
- handbraak
- handbrandspuit
- handbreed
- handbreedte
- handbuiger
- handcamera
- handcijfer
- handcirkelzaag
- handclap
- handcomputer
- handcrème
- handdadig
- handdelig
- handdienst
- handdik
- handdoek
- handdouche
- handdraaier
- handdroog
- handdruk
- handdrukking
- handdrum
- handdweil
- handdynamo
- handeg
- handeloos
- handen
- handenarbeid
- handenbinder
- handenloos
- handenvol
- handenwerk
- handenwrijven
- handenwringen
- handenwringend
- handeuvel
- handfabriek
- handformaat
- handgalop
- handgaren
- handgebaar
- handgeklap
- handgeklokt
- handgeld
- handgemaakt
- handgemeen
- handgereedschap
- handgeschakeld
- handgeschreven
- handgetouw
- handgevormd
- handgewricht
- handgranaat
- handgreep
- handgroot
- handhaak
- handhabiliteit
- handhamer
- handharmonica
- handhaven
- handhei
- handheld
- handig
- handijzer
- handje contantje betalen (payer rubis sur l’ongle)
- handjicht
- handkaart
- handkar
- handkijker
- handklap
- handklavier
- handkoffer
- handkoud
- handkraan
- handkracht
- handkruis
- handkus
- handlanger
- handleder
- handleiding
- handletter
- handlezen
- handlichting
- handlier
- handlijn
- handlijst
- handlobbig
- handlood
- handmachine
- handmatig
- handmixer
- handmof
- handmolen
- handmortier
- handnervig
- handomdraai
- handopening
- handoplegger
- handoplegging
- handopsteken
- handpaard
- handpalm
- handpapier
- handpeer
- handpeillood
- handpenning
- handpers
- handplaat
- handpomp
- handpop
- handrasp
- handreiken
- handreiking
- handrem
- handroer
- handrug
- handrust
- handsbal
- handscanner
- handschaaf
- handschaar
- handschakeling
- handscherm
- handschoen
- handschol
- handschrift
- handschroef
- handset
- handsfree
- handshake
- handsinaasappel
- handslag
- handslede
- handsloop
- handsmering
- handspaak
- handspel
- handspiegel
- handspier
- handspil
- handspinnen
- handspletig
- handspuit
- handstand
- handsteen
- handstoel
- handstoffer
- handstrekker
- handtam
- handtas
- handtastelijk
- handtasting
- handteken
- handtekenen
- handtelefoon
- handteugel
- handtrouw
- handvaardig
- handvaardigheid
- handvast
- handvat
- handvatsel
- handveger
- handvergroting
- handvergulden
- handvest
- handvleugelig
- handvogel
- handvol
- handvorm
- handvormig
- handvuurscherm
- handvuurwapen
- handwagen
- handwapen
- handwarm
- handwarmer
- handwas
- handwater
- handweefstof
- handwerk
- handwerken
- handwever
- handwiel
- handwijzer
- handwissel
- handwoordenboek
- handwortel
- handzaag
- handzaam
- handzender
- handzetten
- handzijde
- hardhandig
- hogerhand
- in goede handen zijn (être entre de bonnes mains)
- in handen hebben (détenir, garder sous le coude)
- kinderhand
- klauwhand
- klomphand
- knaphandig
- kunstenaarshand
- langerhand
- langzamerhand
- linkerhand
- linkshandig
- meesterhand
- mensenhand
- middelhand
- middenhand
- moordenaarshand
- muishand
- naderhand
- onderhand
- onderhands
- ondershands
- onhandzaam
- oog-handcoördinatie
- overhand
- pianohand
- rechterhand
- rechtshandig
- schrijfhand
- stormenderhand
- ter hand nemen (entreprendre quelque chose, prendre en main)
- terhandstelling
- tweedehands
- tweedehandsauto
- uit de hand lopen (déraper)
- vaderhand
- van de hand doen (brader ; écouler)
- vandehands
- vanderhand
- vechtenderhand
- voorhand
- voorshands
- vrouwenhand
- washand
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 99,6 % des Néerlandais.
Prononciation
- \ɦɑnt\
- Pays-Bas : écouter « hand [ɦɑnt] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « hand [Prononciation ?] »
Références
- Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Sérère
Étymologie
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Références
- Gouvernement du Sénégal, Décret N° 2005-990 du 21 octobre 2005.
Suédois
Étymologie
Nom commun
| Commun | Indéfini | Défini |
|---|---|---|
| Singulier | hand | handen |
| Pluriel | händer | händerna |
- (Anatomie) Main.
Glöm inte att tvätta händerna när du varit på toaletten!
- N’oublie pas de te laver les mains lorsque tu as été aux toilettes.
Antonymes
Dérivés
- för hand (« à la main »)
- gnugga händerna (« se frotter les mains »)
- hand i hand (« main dans la main »)
- handarbete
- handboja (« menotte »)
- handbok
- handboll (« handball »)
- handdator (« assistant numérique personnel »)
- handduk (« serviette de toilette, essuie-main »)
- handeldvapen (« arme de poing »)
- handfast (« solide, qui a de la poigne »)
- handfat (« évier »)
- handflata (« paume de main »)
- handfull
- handgemäng
- handgranat (« grenade à main »)
- handgrepp
- handha (« administrer, gérer »)
- handklappning (« applaudissement »)
- handled (« poignet »)
- handlägga (« instruire »)
- handlös (« sans les mains »)
- handrygg (« dos de la main »)
- handrörelse
- handskrift (« manuscrit »)
- handskriven (« manuscrit, écrit à la main »)
- handstil (« écriture (à la main) »)
- handtag
- handväska (« sac à main »)
- i goda händer (« en bonnes mains »)
- ta hand om
Prononciation
- Suède (Gotland) : écouter « en hand [ɛn hand] »
Références
- Svenska Akademiens ordbok, 2022 hand → consulter cet ouvrage
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons – Attribution – Partage à l’identique. Des conditions supplémentaires peuvent s’appliquer aux fichiers multimédias.